Koning Filip prevelde het volkslied mee. Zingen kon je dat niet noemen. Het leek eerder op een schietgebedje. Misschien was hij vooruitziend. En dacht hij dat uit volle borst meezingen, niet zou weergeven waar zijn nationaal team op dit moment voor staat. Misschien wist hij zelfs niet goed waar zijn Rode Duivels op dit
WK eigenlijk voor staan. Wel, ik ook niet. Geld, dat zeker. Het zijn dure vogels. Intrinsieke klasse en talent ook. En geduld. Als ik dan toch één grondkenmerk van onze nationale ploeg moet benadrukken, is het geduld. Een schone deugd wordt gezegd. Tegen Algerije en Rusland bleek dat genoeg. Wachten, wachten en nog eens wachten. De goal komt toch wel. Het is bewonderenswaardig dat de Duivels nog nooit gepanikeerd hebben.
Dat geduld bracht ons in ieder geval al tot in de achtste finales. Daar moeten we tevreden mee zijn. Zeker na twaalf jaar woestijn. Maar hoe voelde u zich daar gisteren echt bij? Blij natuurlijk. En dan? Ik kon de gedachte niet verdringen dat we ook geluk hadden. Dat Rusland geen Chili was. Geen Colombia, Costa Rica of een andere swingende staat. Daar mag je dan eigenlijk niet aan denken. Winnen is winnen. Maar op C-Brazil in Genk, waar ik de match volgde, werden goden aanbeden na die late treffer van Origi. Ik zag mensen op hun knieën zitten in het grind. Schaafwonden voor het vaderland. De opluchting was zo groot, dat ze eigenlijk niet bij deze Rode Duivels paste.
Het was niet allemaal slecht. Dat is niet eens mijn probleem. Maar ik had zo graag op het puntje van mijn stoel gezeten. En daar blijven zitten. Ik had graag adrenaline gevoeld. Nu zag ik een nationale ploeg die zijn cool nooit echt verloor, maar langs de andere kant ook geen vuur stookte. Deze Rode Duivels zijn op dit WK mossel noch vis. Waardevol op papier, maar ze kunnen ons voorlopig niet begeesteren. Er was een kleine extase voor de kwalificatie, maar bij het voetbal bleef het vooral puffen en zuchten. We zouden nochtans graag eens dansen. En wie weet, misschien danst onze koning dan wel mee. Koningin Mathilde zeker.
Hilde van Malderen