Eens in de zoveel tijd komt de discussie over het aantal mogelijke profclubs in Nederland op gang. Afgelopen week vormde de financiële problemen van de tweedeklassers AGOVV, één van de jongste profclubs in Nederland, de aanleiding. De Apeldoornse club is voor de komende vier weken in ieder geval gered, maar een toekomst daarna is nog onzeker. Eerder ontviel HFC Haarlem al aan het Nederlandse profvoetbal. Eén van de oudste clubs van Nederland, want opgericht in 1889, en tussen 1969 en 1989 vrijwel aaneengesloten Eredivisieclub. Het minder traditionele RBC Roosendaal verdween eveneens. Ook Fortuna Sittard verkeert voortdurend in de financiële gevarenzone, terwijl onder meer MVV en BV Veendam eerder al eens gered werden.
Een discussie over het aantal profclubs in ons land en de grootte van de hoogste twee divisies is een waardevolle. In België is enkele jaren geleden de grootste competitie al verkleind van achttien naar zestien clubs. Hetzelfde geld over minder clubs verdelen, dat is het idee, en op die manier een gezonde toekomst voor het profvoetbal verzekeren. Een constructie waarover zeker ook in Nederland gedacht moet worden. Ik bepleit derhalve een brede discussie over de opzet van het hoogste competitievoetbal in Nederland.
Dat gezegd hebbende moet mij ook een frustratie van het hart. Wanneer een profclub in de financiële problemen komt, wordt dat de afgelopen jaren voortdurend gezien als een mogelijkheid om een club uit het betaalde voetbal weg te saneren. ‘Ach, dan verdwijnt AGOVV toch? Ze hebben het verdiend!’ Zo lijkt de tendens te zijn. Een foute ontwikkeling. De financiële problemen van veel clubs vloeien wellicht gedeeltelijk voort uit de beperkte financiële middelen die er zijn door het grote aantal profclubs, maar zijn toch vooral een resultaat van wanbeleid van clubbestuurders.
De financiële problemen van één club mogen daarom nooit als buitenkansje worden gezien om die club eenvoudigweg weg te saneren. Wanneer de club failliet gaat, dan lijkt de uitkomst duidelijk. Het overkwam HFC Haarlem met de rijke historie, en de relatief jonge club RBC Roosendaal eerder ook. Logisch. Als het Fortuna Sittard of AGOVV overkomt, het zij zo. Zonde van de club, triest voor de supporters, maar het is niet anders. Maar het als middel zien om het doel van een kleinere competitie te bereiken, is bijzonder pijnlijk en zorgt bovendien voor een onzuivere discussie. Juist de grote hoeveelheid pijn die het verdwijnen van een club met zich mee kan brengen, is een belangrijke reden om financiële problemen nimmer te zien als buitenkansje om de competitie in te krimpen. Sportieve gronden dienen ten grondslag te liggen aan een eventuele herordening van de competitie. Als de competitie te groot is? Prima, hervormen zeg ik dan. En op basis van degradatie de competitie verkleinen. Maar trek die conclusie dan ook! Een overkoepelende visie lijkt te ontbreken; men lijkt slechts te wachten op het omvallen van wéér een club uit de Jupiler League. Dat kan en mag nooit de bedoeling zijn.
In de hele discussie over het bestaansrecht van AGOVV afgelopen week spelen dus twee problemen een rol. Het ontbreken van een visie op de toekomstige grootte van de hoogste twee Nederlandse competities en het automatische verband dat tussen de financiële problemen van AGOVV en de grootte van de competities wordt gelegd. Dat is jammer, want het vertroebelt de zuiverheid van beide discussies. Juist daardoor zal de besluitvorming moeizamer verlopen, met uiteindelijk het Nederlandse profvoetbal als grootste slachtoffer.